Voor de diagnostiek naar EBV infecties zijn meerdere bepalingen beschikbaar, het is afhankelijk van de vraagstelling welke bepaling meest geschikt is.
Voor het aantonen van een recente EBV infectie (primo – infectie) worden bepaald: EBV VCA-IgM, EBV VCA-IgG en EBV NA-IgG in serum. Eventueel kan iom de dienst doende viroloog ook het EBV EA IgG en de heterofiele antistoffen (Monosticon) bepaald worden. De Monosticon kan als citobepaling aangevraagd worden, maar de sensitviteit en specificiteit van de heterofiele antistoffen bepaling is lager dan de sensitiviteit en specificiteit van de specifieke EBV ELISA’s. De Monosticon wordt daarom altijd vervolg met de ELISA’s voor EBV VCA-IgM, EBV VCA-IgG en EBV NA-IgG.
Voor het aantonen van een immuunstatus volstaat het bepalen van EBV VCA-IgG en EBV NA-IgG. Een EBV reactivatie wordt aangetoond door het bepalen van een EBV viral load in EDTA of liquor.
Op jonge leeftijd verloopt de infectie dikwijls asymptomatisch. Infectie in de adolescentie gaat dikwijls gepaard met een typisch mononucleosis beeld (ziekte van Pfeiffer) met malaise, koorts, lymfklierzwellingen, pharyngitis en een atypische lymfocytose in het bloedbeeld. Zeldzame complicaties zijn hematologische afwijkingen, myocarditis, miltruptuur, hepatitis en neurologische complicaties.
De diagnose van een primo-infectie of een doorgemaakte infectie berust op serologie. EBV reactivaties bij immuungecompromitteerde patienten wordt vastgesteld met behulp van EBV DNA bepaling (PCR) in bloed of weefsel.
Methode: serologie voor bepaling IgM en IgG antistoffen tegen Viral Capsid antigeen (VCA) en IgG antistoffen tegen Epstein Barr Nuclear Antigeen (EBNA).
Materiaal: serum.
Doorlooptijd/uitslag: 2 dagen.